kwartaal 2
leerdoelen.

3.1.1. Je beschrijft enkele directe lichtbronnen met divergente, convergente of evenwijdige lichtbundels, en je beschrijft indirecte lichtbronnen met diffuse terugkaatsing
Divergente lichtbronnen:
Een voorbeeld van een divergente lichtbron is een gloeilamp. Hier verspreidt het licht zich in verschillende richtingen, waardoor het een brede verlichting geeft. Dit type lichtbron is handig voor algemene verlichting in een ruimte.
Convergente lichtbronnen:
Een zaklamp is een voorbeeld van een convergente lichtbron. Het licht wordt gericht in een specifieke richting, waardoor het een geconcentreerde lichtstraal produceert. Dit is nuttig voor gerichte verlichting, zoals bij het zoeken naar iets in het donker.
Evenwijdige lichtbronnen:
Zonlicht kan worden beschouwd als een evenwijdige lichtbron, omdat de lichtstralen parallel aan elkaar komen. Dit resulteert in schaduwen met scherpe randen en kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het benadrukken van vormen en details.

3.1.2. Je beschrijft met een constructietekening dat als licht van een uitgebreide lichtbron op een niet-transparant voorwerp valt, deze schaduw dezelfde vorm heeft en dat er een kern- en halfschaduw ontstaat.
Wanneer licht van een uitgebreide lichtbron op een niet-transparant voorwerp valt, ontstaat er een schaduw met een herkenbare vorm, bestaande uit een kern- en halfschaduw.

3.1.3. Je beschrijft hoe het speigelbeeld van een voorwerp dat vóór een vlakke spiegel staat wordt getekend en je beschrijft hoe een bolle spiegel werkt door gebruik te maken van de spiegelwet 'hoek van inval = hoek van terugkaatsing'
Als een voorwerp vóór een vlakke spiegel staat, wordt het spiegelbeeld aan de andere kant van de spiegel gevormd. De lijn tussen het voorwerp en zijn spiegelbeeld staat loodrecht op het spiegeloppervlak. Hierbij geldt de spiegelwet: de hoek van inval is gelijk aan de hoek van terugkaatsing

3.1.4. Je beschrijft met een constructietekening dat van een voorwerp dat vóór een bolle lens staat een beeld gevormd kan worden, doordat licht door een bolle lens convergent gebroken wordt en vergelijkt dat met de werking van een accomoderende oog.
Als een voorwerp vóór een bolle lens staat, wordt een beeld gevormd doordat licht convergent wordt gebroken

.3.1.5. Je beschrijft dat als licht op een prisma valt, het wordt gebroken in het spectrum van wit licht en je licht toe met een tekening hoe een regenboog ontstaat.
Wanneer licht op een prisma valt, wordt het gebroken en gescheiden in zijn verschillende kleuren, wat leidt tot de vorming van een spectrum.

3.1.6. Je voorspelt welke kleuren worden gemaakt door het mengen van bepaalde primaire lichtkleuren.
Het mengen van primaire lichtkleuren volgt het additieve kleursysteem, waarbij het samenvoegen van verschillende kleuren resulteert in de vorming van nieuwe kleuren. De drie primaire kleuren in dit systeem zijn rood, groen en blauw (RGB).

3.2.1. Je beschrijft dat geluidsbronnen(stem, luidspreker) verschillende soorten geluidstrillingen maken, die door een trillende tussenstof met een bepaalde snelheid (s=v*t) worden verplaatst door drukveranderingen en vervolgens worden opgevangen het oor
Geluidsbronnen, zoals stemmen en luidsprekers, produceren geluidstrillingen die zich door de lucht verplaatsen met een snelheid Deze trillingen maken drukveranderingen en worden opgevangen door ontvangers zoals het menselijk oor of een microfoon

3.2.2. Je beschrijft welke factoren gehoorschade kunnen veroorzaken, je beschrijft wanneer er sprake is van geluidshinder en je beschrijft welke maatregelen genomen kunnen worden ter voorkoming daarvan
Gehoorschade ontstaat door te luide geluiden, langdurige blootstelling aan matige niveaus, of scherpe geluidspieken. Geluidshinder treedt op wanneer geluid als storend wordt ervaren. Preventie omvat gehoorbescherming, beperking van blootstelling aan harde geluiden, regelmatige gehoortests en geluidsdempende maatregelen zoals isolatie.

3.2.3. Je beschrijft het verband tussen frequentie, het aantal trillingen per seconde en de toonhoogte en hoe deze zichtbaar gemaakt kunnen worden met een oscilloscoop.
Frequentie, het aantal trillingen per seconde, bepaalt de toonhoogte van geluid. Dit verband is zichtbaar op een oscilloscoop, waar de afstand tussen pieken in de geluidsgolf de frequentie weergeeft: dichtere pieken voor hogere tonen en bredere pieken voor lagere tonen.

3.2.4. Je beschrijft dat de geluidssterkte wordt gemeten met een decibel-meter of met een oscilloscoop door de amplitude van de golf te bepalen.
De geluidssterkte wordt gemeten met een decibel-meter of een oscilloscoop door de amplitude van de geluidsgolf te bepalen. Een decibel-meter meet direct de geluidsintensiteit in decibels terwijl een oscilloscoop de amplitude van de geluidsgolf visualiseert, waarbij een grotere amplitude duidt op een sterkere geluidssterkte.

3.3.1. Je herkent infrarode en ultraviolette straling als niet zichtbare straling, je wijst de ligging in het spectrum aan en je beschrijft de werking van een aantal toepassingen.
Infrarode straling is onder het zichtbare rood, terwijl ultraviolette straling boven het zichtbare violet ligt. Toepassingen omvatten warmtebeeldcamera's, afstandsbedieningen, uv-lampen voor desinfectie en zonnebanken voor vitamine D-productie. Deze straling heeft diverse praktische toepassingen, van medische beeldvorming tot forensisch onderzoek.

3.3.2. Je herkent voorbeelden van ioniserende straling, je beschrijft een aantal medische toepassingen, je beschrijft stralingsrisico's en je wijst de ligging van ioniserende straling in het spectrum aan.
Ioniserende straling, zoals röntgen- en gammastraling, bevindt zich aan het uiterste einde van het elektromagnetisch spectrum. Medische toepassingen omvatten diagnostische röntgenfoto's, CT-scans en radiotherapie voor kankerbehandeling. Stralingsrisico's zijn aanwezig, waaronder weefselbeschadiging en verhoogd kankerrisico. Zorgvuldige controle en minimalisatie van blootstelling zijn cruciaal in medische procedures.

3.3.3. Je vergelijkt manieren waarop levende wezens beschermd kunnen worden tegen ongewenste effecten van straling.
Levende wezens kunnen worden beschermd tegen ongewenste effecten van straling door gebruik te maken van:
Afscherming: Fysieke barrières, zoals lood, verminderen blootstelling.
Afstand: Vergroten van de afstand tot de bron vermindert de blootstelling.
Beschermende kleding: Specifieke uitrusting vermindert blootstelling.